In Nederland zijn twee Nachtjagdgeschwader (NJG) actief geweest. NJG1 is al op 22 Juni 1940 in Mönchengladbach, Duitsland, opgericht. Dit eskader is het meest succesvolle Nachtjagdgeschwader van de tweede wereldoorlog met 2311 overwinningen, zowel overdag als s’nachts.

In het begin van de oorlog was de Luftwaffe alleen gericht op het aanvallen van de vijand. Echter kwam men er snel achter dan de Engelsen ook in staat waren om vooral ’s nachts Duitse steden en industrieën aan te vallen. De aanvalseskaders Zerstörergeschwader 1 (ZG 1) en IV./Zerstörergeschwader 26 (ZG 26), werden daarom vanaf juni 1940 omgeschoold van aanvallende eenheden in verdedigende eenheden, gespecialiseerd in het ’s nachts opsporen en vernietigen van geallieerde bommenwerpers.
In september 1940 werd een deel van NJG1 op Gilze-Rijen omgevormd naar NJG2, en samengevoegd met delen van Zerstörergeschwader 2 (ZG 2). Ook werd delen van Zerstörergeschwader ZG 76 aan de nachtjagergeschwader 1 en 2 toegevoegd.

De vliegtuigen
Dornier DO 17Z-7/10
De DO 17 werd wel eens het vliegende potlood genoemd vanwege zijn smalle vorm. De vliegtuigen waren ontwikkeld als licht bommenwerpers, maar door diverse modificaties ook geschikt als nachtjager. Helmut Woltersdorf heeft vaak met dit type vliegtuigen gevlogen. De DO 17 werd al in 1941 niet meer geproduceerd en vervangen door de veel beter vliegende Junckers Ju 88.

Dornier Do 215B-5
De DO 215 was de opvolger van de Do17. De 215 werd veel gebruikt voor verkenningsvluchten en was voorzien van meerdere kamera’s. De nachtjagerversie, 215B-5 ook wel de Kauz III (uil) vanwege zijn spanner-anlage. De bedoeling was om met deze inrichting vijandelijke vliegtuigen op te sporen tijdens de nachtjacht. Later werd dit type vliegtuig ook met Lichtenstein uitgevoerd, maar werd in 1944 uit de lucht genomen.

Junkers Ju 88C
De Junckers 88C was van oorsprong ontworpen als jager/bommenwerper met vast opgestelde voorwaarts gerichte machinegeweren. Er zijn diverse variaties van dit type in de loop van de oorlog ontwikkeld. In totaal zijn 16,000 Ju 88s gebouwd. De eerste nachtjagerversie van de Junckers was de C-2, een aangepaste bommenwerper met 20 mm MG FF kanon en drie 7,92 mm MG 17 machinegeweren. Deze zaten in een stalen neusstuk. De eerste vliegtuigen werden gebruikt door het Zerstörerstaffel 30 of KG 30, die al snel omgeschoold werd tot II/NJG 1 in juli 1940.
In 1942 werd de C-6b versie voor het eerst uitgerust met een FuG Lichtenstein B/C radar en uitvoerig getest door het NJG1 boven Nederland. In 1944 werden ook deze vliegtuigen omgebouwd naar de FuG 220 Lichtenstein SN-2 radar.

Heinkel He 219
De Heinkel He 219 Uhu (uil) was een nachtjager, die pas aan het einde van de oorlog werd ingezet door de Duitsers. Het vliegtuig bezat een voor die tijd een hypermoderne radaruitrusting inclusief een goed werkende Lichtenstein. Ook was het allereerste militaire vliegtuig met schietstoelen en een neuswiel. Omdat de constructie erg complex was konden de Duitsers deze vliegtuigen niet snel genoeg produceren. Anders had dit vliegtuig de oorlog misschien nog langer laten duren. Qua vliegeigenschappen waren de Heinkels even gevaarlijk als de engelse Mosquito’s .

Messerschmitt Bf 109
De Naam Messerschmitt Bf 109 is een samenstelling van de ontwerper (Willy Messcherschmitt) en de fabriek waar de eerste toestellen werden gebouwd (Bayerische Flugzeugwerke). Al ruim voor het begin van de tweede wereldoorlog werd dit type vliegtuig al gebouwd. In die tijd was het een moderne jager met een gesloten cockpit, een intrekbaar landingsgestel en werd voortbewogen door een watergekoelde omgekeerde V12 motor. De BF109 was door steeds nieuwere en sterkere motoren in te bouwen competatief met de geallieerde jagers zoals de P-51D Mustang, Spitfire Mk. XIV en de Hawker Tempest Mk.V. In totaal zijn meer dan 30.000 BF109’s gebouwd gedurende de tweede wereldoorlog.

Messerschmitt Bf 110
De BF 110 werd ook als aanvalswapen ontworpen. In de begindagen van de tweede wereldoorlog waren de vliegtuigen nog succesvol bij de luchtslagen in Polen, Noorwegen en Frankrijk. Tijdens de “ Battle of Britain” bleek de 110 minder wendbaar dan gedacht en was dus een gemakkelijke prooi voor de snellere en wendbaardere geallieerde toestellen. Veel toestellen kwamen dan ook zwaar gehavend of helemaal niet terug. Een aantal van de sterk uitgedunde Jagdgeschwader werden al snel uit de strijd gehaald. Ze werden omgeschoold tot nachtjagers. Dit bleek een goede keuze. De BF110 blijkt achteraf de meest succesvolle nachtjager te zijn. De meeste grote azen van de nachtjacht vlogen in deze toestellen. De meest succesvolle aas, Majoor Heinz-Wolfgang Schnaufer vloog alleen in 110’s en claimde 121 overwinningen in 164 missies. In het begin was de BF110 een 2 zitter, echter door de komst van de radarapparatuur aan boord van de vliegtuigen werden sommige versies van de ME110 voorzien van 3 bemanningsleden: piloot, radio- operator en schutter.

Op jacht naar de bommenwerpers
In het begin werden de vliegtuigen op goed geluk de lucht ingestuurd in de hoop een vijandelijk toestel op te sporen en te vernietigen. Later werd deze taktiek door de komst van het Himmelbett veranderd in het zogenaamde DUNAJA “Dunkele Nachtjagd”. Bij deze aanvalstechniek werd de nachtjager door middel van radarposten naar het doel geleid. Hier aangekomen moest de piloot zelf het bewuste vliegtuig opsporen. De opvolger van deze techniek werd het zogenaamde HENAJA “Helle Nachtjagd”. Bij deze manier van aanvallen werden de piloten geholpen door het gebruik van zoeklichten op de grond. De zoeklichten waren ook door de radar gestuurd en zorgden ervoor dat de piloten van de bommenwerpers tijdelijk verblind warden en de piloot van de nachtjager het doel makkelijker kon onderscheppen.
Een groot nadeel van deze twee manieren van aanvallen was dat er steeds maar 1 vliegtuig door een radarstation kon worden geholpen bij de jacht op geallieerde bommenwerpers.
De geallieerden hadden in die tijd ook door hoe de verdediging van het Duitse Reich in elkaar zat. Ze stuurden de bommenwerpers in grotere groepen door 1 zone. Omdat er maar 1 jager tegelijkertijd door de radar naar de vijand gestuurd kon worden, was de overlevingskans van de grote groep bommenwerpers groter.

Duitse tegenmaatregel
Wilde Sau ( Wilde zeug)
Omdat de Duitsers op hun beurt weer zagen dat de bommenwerpers in grote groepen tegelijk door 1 zone vlogen werd de methode van de “Wilde Sau” ontwikkeld. De jagers werden door de radarstations richting de stroom van bommenwerpers gestuurd. De jagers groepeerden zich boven de bommenwerpers, tegelijkertijd werden de bommenwerpers van onderen door zoeklichten verlicht. Het beste werkte dit systeem als er laaghangende bewolking was en de bommenwerpers als het ware tegen de verlichtte wolken scherp aftekenden. Ook konden met de FLAK-kanonnen fakkels de lucht in geschoten worden om het gebied extra te verlichten. Ook werd deze manier vaak toegepast boven het doel. Door de brandende stad of installatie werden de bommenwerpers toch al verlicht, dus konden de jagers de bommenwerpers gemakkelijker vinden. Het grootste nadeel van dit systeem was dat de jagers moesten blindvliegen totdat ze het doel bereikten. Een deel van de vliegtuigen kon de stroom aan bommenwerpers niet vinden, omdat de bommenwerpers altijd in een zig-zag koers vlogen.
De techniek van Wilde Sau werd later vervangen door de methode “Zahme Sau”.

Zahme Sau ( tamme zeug)
Door het met elkaar verbinden van de radarstations en de uitvinding van een betere radar aan boord van de vliegtuigen (Lichtenstein Radar), werd tot de aanval met de Zahme Sau overgegaan.
De werking was als volgt: Op het moment dat de radarstations aan de kust een groep bommenwerpers oppikte werden meerdere radarstations in de route van de bommenwerpers gewaarschuwd. Per radarstation werden 3 jagers de lucht ingestuurd en bleven deze de wacht houden rond een baken (Funkfeuer). Op het moment dat de eerste bommenwerpers in het gebied van de radarpost kwam werden de vliegtuigen 1 voor 1 in de stroom bommenwerpers gestuurd om met hun eigen radar de bommenwerpers op te sporen en te vernietigen.

Hulpmiddelen
In het begin van de nachtjacht moesten de piloten op goed geluk maar kijken of ze “toevallig”een vijand tegenkwamen. Ook bij de DUNAJA en de HENAJA waren de bemanningen van de jagers kompleet afhankelijk van hun eigen waarnemingen. De eerste echte pogingen om vliegtuigen in de lucht op te sporen was het zogenaamde Spanner-Anlage. Een soort infrarood kijker in de cockpit. Het systeem heeft nooit echt goed gefunctioneerd, omdat het te veel signalen ontving en de piloot het juiste signaaltje er tussen uit moest zien te vinden. Eigen ogen bleven dus noodzakelijk.

De eerste echt werkende radar was de zogenaamde Lichtenstein. De eerste uitvoeringen FuG 202 Lichtenstein B/C hadden een 32 potige Di-pool antenne (Matratze) . Helaas was het bereik van de antennes niet groot en werd het signaal door de geallieerden met zilverpapier eenvoudig verstoord.

De Matratze Hirschgeweih
De tweede generatie was de FuG 220 Lichtenstein SN-2. Dez had een enorme constructie op de neus van het toestel (Hirschgeweih ). Hierdoor werd de snelheid met 50 km/uur afgeremd. Gelukkig vlogen de bommenwerpers in die tijd ook niet erg snel, maar van een snelle interceptie was geen sprake.
Latere versies van de SN-2 hadden meer compacte antennes. Ondanks al deze ontwikkelingen heeft dit uiteindelijk niet geleid tot het stoppen van de bombardementen van Duitsland en moest de oorlog uiteindelijk als verloren beschouwd worden. Gelukkig maar.

De aanval
De bommenwerper vinden was 1 ding, het uitschakelen was een uitdaging op zich. Bommenwerpers waren goed bewapend voor aanvallen van boven, voor en vooral van achter. Een aanval van opzij was zo goed als onmogelijk door de naar voren gerichte kanonnen en machinegeweren van de nachtjager. De bommenwerper had alleen een flinke blinde vlek aan de onderzijde van het vliegtuig.
De nachtjagers maakten daarom meestal gebruik van de aanval vanaf onder.

De werking was als volgt: De nachtjager kruipt voorzichtig onder de bommenwerper en vliegt met dezelfde snelheid als de bommenwerper. De nachtjager trekt zijn vliegtuig snel op. De nachtjager begint de brandstoftanks en de vleugels als eerste te raken. Door het optrekken beweegt de jager omhoog en zal langzamer dan de bommenwerper komen te vliegen. Op dit moment komt de jager in het schootsveld van de staartschutter. Als de jager een steilere hoek heeft dan het schootsveld van de staartschutter kan hij de schutter uitschakelen. Vaak hadden minder ervaren nachtjagers de hoek niet goed ingeschat en werden alsnog uitgeschakeld door de staartschutter.

De Amerikanen hadden dit probleem van buikaanvallen serieus genomen en onder de vliegende forten een draaibare geschutskoepel geplaatst. De zogenaamde Sperry Ball Turret.

Later in de tweede wereldoorlog hebben de Duitsers een aantal machinegeweren schuin omhoog in het midden van de cockpit geplaatst. De Duitsers noemden dit “Schräge Musik” , letterlijk vertaald: schuine muziek. Hierdoor konden de nachtjagers ongezien onder de buik van de bommenwerper kruipen, terwijl ze gewoon rechtdoor vlogen. De bemanning van de bommenwerper was vaak volledig verrast door de aanval. Bemanningsleden die een aanval met deze nachtjager overleefden, dachten dat ze door FLAK-vuur waren aangevallen.

Interior view of Messerschmitt Bf 110G-4 Schräge Musik installation:
MG FF/M
Main drums
Reserve drums
Pressurized container with pressure-reducing gear and stop valve
Spent cases container
FPD and FF (Radio installation)
Weapon mount
Weapon recoil dampener
Bronvermelding: Wespennest Leeuwarden, Ab Jansen http://www.luchtoorlog.net
http://www.gyges.dk

Messerschmitt Bf 110
De Messerschmitt Bf 110 (later Me 110) was een tweemotorige lichte jachtbommenwerper in dienst van de Luftwaffe tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De Bf 110 werd met succes ingezet tijdens de campagnes tegen Polen en Frankrijk. Tijdens de slag om Engeland bleek de fatale zwakte tegenover aanvallen van eenmotorige jagers en kon het zijn rol (het beschermen van bommenwerpers over langere afstand) niet vervullen. Het toestel was niet wendbaar genoeg ten opzichte van de Britse Spitfire en Hurricane. Dit kwam onder andere doordat de zware boordkanonnen in de neus van het toestel waren gemonteerd. Het kwam tijdens de Slag om Engeland regelmatig voor dat een eskader Messerschmitt Bf 110’s gedwongen was om in een grote cirkel te vliegen om elkaar met hun zware boordkanonnen te beschermen tegen de niet aflatende zwermen Britse, eenmotorige jagers. Van het escorteren van Duitse bommenwerpers kwam zo dus weinig meer terecht.

Het toestel werd toen ingezet als nachtjager. In die rol had het succes omwille van zijn grote actieradius, vuurkracht en de ruimte die het kon bieden aan een radarinstallatie. Beruchte azen uit de Duitse Nagdjagd waren onder andere Heinz Wolfgang Schnaufer, Helmut Lent en Egmont Prinz zur Lippe Weissenfeld. Alle drie waren tijdelijk gelegerd in Nederland op Fliegerhorst Leeuwarden. Schnaufer presteerde het om op één dag negen bommenwerpers neer te halen, waarvan hij ‘s nachts zeven neerschoot.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren ook veertig stuks Bf 110 in Nederland gestationeerd op de Fliegerhorst Deelen in het 3e Zerstörergeschwader.
Technische data
Tactiek Luftwaffe
August Geiger
Egmont Prinz zur Lippe Weissenfeld

Het verdedigingssysteem (Bron: German Aces over Holland)

Nachtjagers waren een belangrijk onderdeel van de verdediging van het Duitse rijk in de tweede wereldoorlog.
In het begin van de tweede wereldoorlog was de tactiek van de Luftwaffe vooral gericht op het aanvallen van niet bezet gebied. Voorbeeld hiervan was de “battle of Britain”. Duitse bommenwerpers werden begeleidt door jachtvliegtuigen richting Engeland gestuurd met de bedoeling om de Engelse vliegtuigvelden en steden plat te gooien. Dit had niet het gewenste effect en de Duitsers kwamen tot de ontdekking dat ze sneller hun land moesten verdedigen dan verwacht. Vooral s’nachts waren de Duiste steden erg kwetsbaar. De nachtbombardementen van de geallieerde strijdkrachten werden steeds effectiever. De luftwaffe had dus een groot probleem.

Dit probleem was:
a) hoe zijn deze bommenwerpers ‘s nachts te lokaliseren en
b) hoe zijn deze onschadelijk te maken en
c) hoe schakelen we de Luftwaffe over van een offensieve stijdmacht naar een defensieve.

Het vinden van een vliegtuig in een donkere nacht was er een van voortdurende ontwikkeling van de techniek, aan beide zijden van de strijdende partijen.

Deze techniek had in nazi-duitsland nooit de hoogste prioriteit gehad, omdat o.a. Hermann Goring als hoofd van de Luftwaffe in zijn onoverwinnelijke strijdkrachten geloofde die voornamelijk in het offensief zouden zijn. Hij verklaarde dat er geen Engelse bommenwerpers boven Berlijn zouden verschijnen. Dat zei Goring voordat de Battle of Britain was begonnen en daarna werd het al snel duidelijk dat Engeland niet verslagen was en zelfs in staat bleek om Duitsland op grote schaal te bombarderen.

Technisch hadden de Duitsers wel een soort bakensysteem, alleen werd dit gebruikt om Duitse vliegtuigen naar het doel te brengen en precisiebombardementen uit te voeren.Het systeem dat daarvoor ter beschikking stond was het Knickebein-systeem.
Langs de Franse kust bijvoorbeeld verschenen de bakens van het X-Geraet in Cherbourg (2 beams met de namen:Weser-Spree),in Calais (3 beams met de namen:Rhein-Else-Isar)en een in Brest (beam met de naam Oder). maar ook in Duitsland en Denemarken stonden deze bakens.Het systeem werkte als volgt:Een bommenwerper van de Duitse Luftwaffe vloog richting het doel. Als de bommenwerper eenmaal op de plek aangekomen waar beide signalen even sterk hoorbaar waren, dan was dit de juiste locatie. Het waren in feite geleidebakens die door middel van kruispeilingen de juiste locatie aangaven.

Eind 1940 werd het systeem omgebouwd: Men gebruikte toen het Y-systeem welke aan één baken genoeg had. Er werd een signaal naar het vliegtuig gezonden en na filtering geretourneerd, waaruit de locatie te berekenen was.

Ontwikkeling van de eerste Duitse radars
Voor het uitbreken van de oorlog was er daar reeds radarapparatuur ontwikkeld en gebouwd om mee te experimenteren. We spreken dan over 1934. Maar pas in 1939 werd radar experimenteel en operationeel op het Duitse Waddeneiland Wangerooge uitgeprobeerd.

De ontwikkeling van de radar had toen geen hoge prioriteit bij de nazi-leiding. Een eerste opstelling had wel effect, want één van de eerste Engelse bombraids bij daglicht, liep voor de Engelsen slecht af. Van de 22 Wellington bommenwerpers kwamen er slechts 10 terug. Een dure les voor de RAF en eentje die de Duitse leiding pas later leerde.

Engeland had wel ervaring met het lokaliseren van vijandige toestellen. Het systeem van ground control intercept, middels Chain- Home radar was aan Engelse zijde echter veel vroeger en beter ontwikkeld en er was geoefend in het gebruik ervan. Dit betekende dat Engelse jagers langer in de lucht konden blijven omdat zij later gealarmeerd konden worden, en doelmatiger ingezet konden worden.

Opmerkelijk is wel dat dat de Kriegsmarine als eerste in 1938 met een operationele radar werkte , geinstalleerd op de vestzak slagkruiser Admiral Graf Spee onder de naam DeTe-I ; welke ook wel Seetakt werd genoemd. De firma GEMA had deze exclusief voor de Kriegsmarine ontworpen en gebouwd.

Deze Seetakt bleek de voorloper van de Freya te zijn voor de Luftwaffe met als doel air-warning voor grote afstanden. Zo’n Freya kon tot op 100 km afstand vliegtuigen waarnemen, afhankelijk van de instelling en locatie, maar geen hoogte- indikatie geven.

Na 1940 zien we in de bezette Duitse gebieden langs de lange kusten zowel radars van de Kriegsmarine, van het leger (Heer) als van de Luftwaffe. Een vorm van samenwerking en informatie- uitwisseling tussen deze onderdelen bleek er echter niet te zijn.

In dezelfde periode ontwikkelde Telefunken haar 50cm radar en noemde deze naar een stadje in Duitsland, de Würzburg, zoals toen de gewoonte was. Met een schoteldiameter van 3 meter en gaf deze uitstekend de hoogte aan. Dit zeer succesvolle produkt voor anti-aircraft (Flak)kanonnen en werd later opgevolgd door de verder rijkende versie, die met een 7,5 meter schotel, die gemaakt werd door de Zeppelin fabrieken en genoemd werd: de Würzburg-Riese.

De organisatie van de luchtverdediging in Duitsland
Na de eerste Britse bombardementsvluchten van geringe omvang werden deze echter steeds voltalliger en frequenter. Een groot probleem voor de Duitse steden en indirect voor de Duitse Luftwaffe, wiens taak het werd om het luchtruim vrij te houden van vijandelijke vliegtuigen, en bombardementen te voorkomen. Het volstond niet meer om individuele jachtvliegtuigen op basis van een simpele luchtwaarneming richting vijandelijke vliegtuigen te sturen. Er was een kolonel bij die Luftwaffe die wist hoe hij dit kon oplossen. Josef Kammhuber werd hoofd van de Nachtjagd Division in Zeist. Na de oorlog werd hij overigens generaal bij de Navo.

1941-aanvang- de verdediging van Duitsland
Er kwam een gordel van zoeklichten ( de zogenaamde Kammhuber -linie) die zich uitstrekte van Denemarken tot midden Frankrijk. Deze gordel bestond uit overlappende zone’s van 45 km lang (noord- zuid gemeten) en 22 km breed (oost-west) Eén zone – één controle centrum – beheerde een hoofdzoeklicht en hulp zoeklichten. Het hoofdzoeklicht werd door een early- warning Freya radar en vervolgens door een kleine Würzburg (FuMG 62D/kleine schotel) met een bereik van 40 km aangestuurd en de hulpzoeklichten werden met hand bediend.

Ook werden er later naast de zone , ervoor en erna, nog een lijn van radars geplaatst om bommenwerpers op hun terugreis nog eens af te vangen.

DUNAJA “Dunkele Nachtjagd”
DuNaJa was een eerste luchtverdedigingssysteem op Europese bodem om te proberen zoveel mogelijk Engelse bommenwerpers te vernietigen. Kwam een bommenwerper in een dergelijke zone dan werd deze eerst de richting bepaald met behulp van de Freya radar en de hoogte door een kleine Würzburg (FuMG 62D). Eenmaal gevonden dan werd de nachtjager, wiens locatie ook door radar was bepaald, naar z’n prooi geleid, waarbij een tweede vliegtuig assisteerde. Een dergelijke nachtjager was tot dat tijdstip min of meer in de lucht geparkeerd rond een lichttoren/lichtbaken (Leuchtfeuer).

Dit systeem werd ook wel DUNAJA “dunkele Nachtjagd”. De radar lokaliseerde niet alleen beide vliegtuigen maar dirigeerde ook de Flak-batterijen. Een nadeel was wel dat er een wolkenvrije hemel moest zijn althans bewolkt tot maximaal 51 %.

Als nachtjager werden voornamelijk gebruikt Do 17, Ju 88 en Me Bf 110, met 2 bemanningsleden. Een nadeel van het systeem was dat de Flak niet alleen de vijandelijke bommenwerpers beschoot maar vaak ook de eigen jagers , die op die hoogte niet goed te onderscheiden waren. Later werden afspraken gemaakt dat de FLAK niet boven 5000 m mocht schieten.

HENAJA “Helle Nachtjagd”
Een verdere onwikkeling van het systeem was de Helle Nachtjagd (HENAJA); de Verlichte nachtjacht. De gevechtleidingscentra ook wel Flugmeldemess Stellung genoemd, waren uitgerust met 1 Freya en oorspronkelijk met 2 Würzburgs welke later vervangen werden door 2 Würzburg Riese.

De bommenwerpers werden opgespoord door de Freya (afstand tot 200 km ) en op korte afstand overgenomen voor hoogte-positionering door een Würzburg. De nachtjager werd begeleid door de andere Würzburg. De eerste Würzburg werd genoemd: der rote en de tweede: der blaue. In het radarstation op de grond maakte de JLO/Jaegerleitoffizier gebruik van visuele middelen als kaarten en fiches op een tafel genoemd de “Auswerte Tisch” om de posities van beide vliegtuigen ten opzichte van elkaar in te schatten en tevens om een idee te krijgen van de dimensie van de luchtoorlog in zijn zone. Dit was een voorloper van de Seeburgh Tisch, welke een geprojecteerd 3-dimensionaal beeld gaf met behulp van een glasplaat waar een kaart van West Europa in was geëtst, voorzien van kwadranten- aanduiding en waarop ook de maximale afstand van het commandocentrum was aangegeven

Op aangeven van de locaties van de vliegtuigen op de plottafel begeleidde de JLO/Jaegerleitoffizier via de radio de jager naar het doel om een onderschepping uit te voeren. Aan de andere Würzburg waren tevens 3 zoeklichten gekoppeld. Wanneer de nachtjager in de juiste positie was, werden de 3 zoeklichten ingeschakeld met de bedoeling om de bommenwerper uit te lichten. De HENAJA radarsites werkten samen met 3 groepen van 9 zoeklichten, die daaropvolgend de bommenwerpers verlichtten.

Natuurlijk probeerde een piloot van de bommenwerper uit het net van zoeklichten te ontsnappen, en dat gebeurde dan ook wel, maar over het algemeen gesproken was het vinden van een vliegtuig door een Flak-Würzburg zeer nauwkeurig.

Het systeem van controlecentra met zoeklichten werd aangeduid als de Helle Riegel. Ook genoemd: het Helle Nachtjagd Verfahren.

HENAJA werkte goed zolang het wolkendek niet te zwaar was, maar men was het er over eens dat wanneer de hemel meer dan 6/10 bedekt was, het systeem maar beperkt te gebruiken was. Was het doel niet meer te verlichten, dan was het erg moeilijk om het doel te bereiken.

Kombinierte Nachtjagd (KONAJA)
Drie HENAJA sites werden geplaatst rond een potentieel belangrijk doel (gewoonlijk een stad of fabriek) zodat het mogelijk was om bommenwerpers uit verschillende richtingen te onderscheiden. Deze sites waren onder controle van de Flak divisie, welke verantwoordelijk was voor de verdediging van het gebied.

De tactische controle werd uitgeoefend vanuit een gecombineerde Gefechtsstand en de interceptie werd gedaan vanuit stellingen welke HENAJA gebruikten. In de gebieden waar de jagers aanwezig waren werden restricties opgelegd aan de Flak.

Als gevolg van een beperkte werking van deze Lichtenstein-versie, was een zeer nauwkeurige interceptie begeleiding echter nog steeds noodzakelijk.

Intussen was de Auswerte Tisch vervangen voor de Seeburg-Tisch, waarop de positie van zowel jager als bommenwerper geprojecteerd werd van onder de tafel door lampen. Een lampje voor de bommenwerper en een ander lampje voor de jager. Deze vorm van gevechtsleiding werd genoemd het Seeburg-Lichtenstein- Verfahren, welke niets anders was dan HENAJA maar dan zonder zoeklichten.

Met de introductie van de Würzburg-Riese met de Seeburg-Tisch en zonder zoeklichten werden deze sites hernoemd tot DUNAJA Stellungen.

Het Himmelbett
De verdediging van de belangrijkste gebieden vond plaats in drie zones. Zone 1 bevond zich in de bezette gebieden van Nederland, België en de Duitse en Deense waddeneilanden. Hier bevonden zich een aantal radarstations met namen van waterdieren Biber (bever, Oost Voorne), Hering (Haring, Medemblik), Zander (snoekbaars, Zandvoort), Salzherring (zoute haring, Den Helder) die de nachtjagers op de verschillende Nederlandse vliegvelden (Bergen, Leeuwarden, Twente en Venlo naar de ontdekte bommenwerpers stuurden.

Iets verder landinwaarts stonden de grotere radarstations met landdiernamen zoals Lowe ( leeuw, Leeuwarden), Gazelle (Veendam) en Hase (Haas, Harderwijk).

De tweede zone was het zogenaamde Himmelbett. Een lijn van Denemarken via het oosten van Nederland tot aan zuid Frankrijk. Het Himmelbett was opgebouwd uit gebieden (Raum) met een afmeting van 32 km lengte (Noord-Zuid) en 20 km breed (Oost-West). Elk raum was voorzien van 3 radaropstellingen, een luchtverkeersleidingspost voor 2 nachtjagers en een groot aantal FLAK-schijnwerpers en FLAK- kanonnen.

Achter het Himmelbett bevonden zich in Nederland de vliegvelden Twente en Venlo. Ook in de Duitse gebieden achter het Himmelbett stonden op strategische plekken gecombineerde radarstations met FLAK en Nachtjagers.

De allerlaatste verdedigingslinie waren de zogenaamde Nachtsperrgebiet, “No-fly zones” rondom de belangrijkste steden en industriegebieden. Door de Nachtjagers niet in deze zones te laten vliegen konden de FLAK-kanonnen vrijuit schieten.

In 1943 veranderden de Duitsers de werkwijze van de nachtjagers. Door het verbeteren van het Lichtenstein-radar op de vliegtuigen zelf werden de nachtjagers alleen richting de bommenwerpers gestuurd. Van daar konden de jagers de vliegtuigen zelf opzoeken. Meer hierover in de hoofdstukken over de nachtjagers zelf.

Het system van radarposten en nachtjagers heeft tot het einde van de oorlog gefunctioneerd. Alleen het succes van de aanvallen werd steeds minder door het gebrek aan vliegtuigen en goede piloten. Ook het veroveren van de radarstations door de geallieerde grondtroepen maakte het systeem steeds minder effectief.

Deden en geallieerden niets tegen dit systeem van luchtverdediging?
Dat het systeem niet effectief genoeg was tegen een bomberstream die met grote aantallen één zone passeerden mag duidelijk zijn. Toen de geallieerden zich dit realiseerden zo rond 1942, werden de bomberstreams zo geordend dat er veel in een korte tijd een dergelijke zone passeerden. Iedere site kon slechts één nachtjager per tijdsverloop begeleiden en de meeste bommenwerpers kwamen hiermee weg.

Twee oplossingen werden aangereikt, waarvan de diepte van de zone’s voor en achter de Helle Riegel er eentje was. Ten tweede een upgrade van de apparatuur om gelijktijdig 2 nachtjagers te kunnen begeleiden.

In augustus 1943 bij de allesvernietigende aanval op Hamburg werd voor het eerst gebruik gemaakt van radarstoring (jamming) ; in dit geval door strookjes zilverpapier (chaff/windows) werden de radars blind en de gevechtleiding niet meer bij machte om de jagers te begeleiden. Later werden ook sterke radiosignalen op de zelfde frequentie als de Duitse radartoestellen uitgezonden om samen met het zilverpapier het systeem verder te ontregelen.

Bronnen: Wespennest Leeuwarden, Ab Jansen
http://www.luchtoorlog.net
http://www.gyges.dk

Duitse Radaropstelling Krote aan zuidzijde Twentekanaal in Gemeente Markelo Bron: Jan Poortman – Goor (PA3ESY)

Tijdens de tweede wereldoorlog stond er aan het Twentekanaal tussen het Weldam en Diepenheimse Broek een Duitse radaropstelling. In Goor noemden ze dat het Lunapark vanwege de ronde draaiende apparaten, die inderdaad wel wat van kermis-attracties weg hadden. Het geheel werd nog vervolmaakt met een aantal zoeklichten en afweergeschut. Dus licht en lawaai was er ook. De Duitse codenaam was “Kröte”, vertaald “Pad”, zo’n glibberige kikker.

Hier ziet U Kröte in het Twentse land liggen. Het geheel werd in 1942 opgebouwd. De bemanning bestond uit ca.150 soldaten.
De radarstations resorteerden (voorjaar 1943) onder de Eerste Jagddivisie van Von Döring. In ons land werden de stations bemand door personeel van Luftnachrichtenregimenten (Ln.-Rgt.) 201 en 211. Na een reorganisatie eind 1944, en na het sluiten van Seeadler (In de Bloemendalerpolder), was alleen een Luftnachrichtenregiment 223 aanwezig.

Op de bovenstaande kaart zijn de plaatsen te zien waar de verschillende opstellingen stonden. Er waren drie soorten, Categorie 1, of wel 1. Ordnung, Categorie 2 en 3, resp. 2. en 3. Ordnung.
De 2. Ordnung, de categorie waarin Kröte valt, bestond meestal uit 1 of 2 Freya-radars, 2 Würzburg-Riesen, 2 Y-Linie (Y-peilers), 1 radiobaken, 1 lichtbaken en een radiozender.
Rechts van de rode pijl ziet U Rheinsalm, dat was een radarstation van de 1. Ordnung, een grotere dus. Kröte werkte nauw samen met deze opstelling.
De Freya-radar werd gebruikt om vliegtuigen op grotere afstand te vinden, waarbij alleen de richting en de afstand gemeten konden worden. De Würzburg-Riese kon de afstand, de hoogte en de richting van het vliegtuig bepalen, maar dan wel over een kortere afstand.
De nachtjagersector waar zich de beide radarstations zich bevonden was “Raum 4C” (van de zogenaamde Kammhuberlinie). Vanuit de lucht was Kröte nauwelijks te ontdekken, alleen de Würzburg-Riese, die dicht bij het kanaal stond, was goed te zien.
De rest was zodanig geplaatst en gecamoufleerd, dat het bijna onzichtbaar was.

Hierboven de posities van de verschillende zaken van “Kröte”

Dit is het weggetje naar de gebouwen bij de boerderij “Stroek”, de rode pijl geeft aan waar het ongeveer geweest is.

Deze bunker stond in de buurt van de boerderij van van der Veen ( Stroek?)

De Radar bij de boerderij “De Modder” was vanaf het kanaal niet goed te zien. Zo her en der stonden ook zoeklichten, die met rieten matten aan het oog werden onttrokken. Waar het afweergeschut precies stond kan niemand zich herinneren.

Op deze plaats, waar nu de schapen vredig staan te grazen, heeft de Würzburg-Riese gestaan bij de boerderij “De Modder”

Een luchtfoto van het gebied waar “Kröte” was opgesteld.
Nabij de schuilkelder achter het kasteel “Weldam”, bevonden zich ook gebouwen, één met verbindingsapparatuur en andere toestellen en één als onderkomen voor de officieren. De bewoners van de boerderij van Jacobi, hebben na de oorlog hier een tijd in gewoond, aangezien hun boerderij totaal vernield was. Bij de Würzburg no.1 was ook nog een bunkertje, alwaar een kennis van mij na de oorlog nog in heeft gespeeld.
In Goor waren ook enkele vrouwen die bevriend waren met de Duitse bemanning van het Lunapark. Twee zijn er ook getrouwd met deze mensen. Ik heb beide mannen gekend. Het waren niet de fanatieke Duitsers die je zou verwachten, eerder het tegendeel, zeer nette, aardige en rustige mensen. Ze zaten daar ook niet vrijwillig. Een van hen was medewerker van Telefunken, een begaafd technicus, die voor onderhoud en reparatie van de radio- en radar-appparatuur moest zorgen.
Verder ontstonden er zo nu en dan ook bijnamen voor Goorse mensen. Een ervan was “De Waterfietse”, deze vrouw, waarschijnlijk verblind door de liefde ( of wat anders) had op de terugweg van de barakken van het Lunapark naar Goor, even vergeten dat er nog een kanaal tussen zat. Zij koerste met een luide plons in het koude kanaalwater.

De schuilplaats met ingang. Tijdens de oorlog was het geheel onder aarde bedolven.

Op deze afbeelding is duidelijk de schervenvanger voor de ingang te zien.

Blik op de schervenvanger.

Binnenwerk van de schuilplaats.

De ingang vanaf de andere zijde.

De achterkant, met een soort nooduitgang.

Gezicht vanuit de plaats van de schuilkelder op de plaatsen waar de barakken stonden.

Het pad, tussen de bomen, waar het radar-personeel over vluchtte bij luchtaanvallen.

Dit is een Würzburg-Riese in een wat gehavende toestand aan de Normandische kust. Van dit soort stonden er dus twee op het Weldam.

Hier nog een foto van een Würzburg.

Een exemplaar in kleur.

De werking van de Würzburg-radars: Een fragment uit een verhaal over een Duitse jachtvlieger.

Zo rond kwart over twaalf kreeg Oberleutnant August Geiger bevel om op te stijgen. Aannemelijk is, dat hij naar het radarstation Kröte, dat in de omgeving lag van Goor, werd gedirigeerd. Boven het radiobaken van het radarstation aangekomen, moest hij, wachtend op nadere instructies ‘van beneden’, op de voorgeschreven hoogte blijven cirkelen. In het station intussen, merkte de operateur van het ‘Freya’ radarapparaat een bommenwerper op die een koers volgde die afweek van die van de overige bommenwerpers. Een makkelijk herkenbaar doel, waarop weldra de veel nauwkeuriger volgradar van het type Würzburg – Riese werd gericht. Een tweede apparaat van hetzelfde type werd op de eigen nachtjager gericht De positie van beide vliegtuigen werd doorlopend gemeten en vanuit de bedieningscabines van de radarapparaten doorgegeven naar de centrale post van het radarstation. Daar werden beide posities op een horizontale, matglazen kaart geprojecteerd; de positie van Doug Browns toestel werd met een rode stip weergegeven, die van de Me 110 van August Geiger en zijn twee metgezellen met een blauwe. Bovendien werd de vlieghoogte van beide vliegtuigen zeer nauwkeurig door de radarapparaten bepaald. De gevechtleidingsofficier (Jägerleitoffizier), die naast de glazen kaart stond, gaf Geiger via de radio zodanige instructies aangaande koers en vlieghoogte, dat op het matglas voor hem de blauwe stip zich zo snel mogelijk dicht achter de rode bevond en de vlieghoogten vrijwel gelijk waren. Voor een geroutineerde gevechtleidingsofficier en een dito nachtjagerpiloot een niet al te zware opgave. De radaroperateur van Geiger, die de instructies van de gevechtleidingsofficier aandachtig volgde, begreep dat de bommenwerper waarop zij jaagden binnen bereik van hun boordradar zou zijn, wanneer de onderlinge afstand geslonken was tot ca. 3.300 m en de Tommy in de zoekhoek van 70º terecht kwam. Het duurde inderdaad niet lang, of de radarecho die het grote vliegtuig produceerde, tekende zich al af op de drie beeldbuisjes in de nachtjager. Dit was het ogenblik waarop Geiger de onderschepping op eigen kracht moest pogen te volvoeren. De beide Würzburg – Riese radarantennes in Kröte lieten hun ‘prooien’ los, op zoek naar een andere bommenwerper en een andere nachtiager.

De Freya Radar in het Diepenheimsebroek.

De plaats van de Freya. Er stonden barakken in het “Pruussen buske of Duutse buske” , het bosje, wat net onder de Freya te zien is. De weg langs het kanaal bestond toen nog niet.

De hieronder afgebeelde Freya stond in het Diepenheimse broek, op de zogenaamde ” Luizenbelt”, een kilometer ten westen van de Würzburg radars, wel vlak aan het kanaal.

Een afbeelding van een Freya-radar.

De Freya-opstelling vanaf de Goorse kant van het kanaal gezien, iets verder westelijk als de onderdoorgang van de Regge.

Ongeveer tussen de beide boompartijen heeft de radar gestaan.

Iets rechts van de antenne, het zogenaamde “Duutse buske”

Zo ziet een fundament van een Freya er uit.

Een Freya-radar met wat personeel.

Een afbeelding van de Freya antenne-constructie.

De hieronder afgebeelde Freya stond in het Diepenheimse broek, op de zogenaamde ” Luizenbelt”, een kilometer ten westen van de Würzburg radars, wel vlak aan het kanaal.

De Y-Linie of wel de Y-Peilers.

Hiervan moeten er twee van hebben gestaan in de buurt van de Würzburg-Riesen.

Hierboven een toren met een Y-peiler. Vaak waren de torens van hout gemaakt.

Een afbeelding van het Y-peil principe. Hoe dat precies werkte moet ik nog nader onderzoeken.

Zoeklichten in de omgeving van Diepenheim.

Niet alleen bij het Lunapark stonden zoeklichten, in de wijdere omgeving waren ze ook aanwezig.
Twee plaatsen waarvan men weet dat ze daar stonden, staan hieronder vermeld.

Zoeklicht aan de weg van Diepenheim naar Lochem, rechts, iets boven het midden, “Huis te Diepenheim en rechts daarvan de kerk.

Hierbij een afbeelding van een Duits zoeklicht.

Ook in “de Helle”, een gebied ten zuiden van Diepenheim, tussen het stedeke en de Schipbeek, stond een zoeklicht.

Hieronder nog een paar foto’s van Duitse zoeklichten.

Geraadpleegde bronnen voor dit hoofdstuk:

De heer Jan Teger te Diepenheim.
Boeken van Fritz Trenkle
Diverse bronnen op internet, die deeltjes van de puzzel opleverden.

Voor mensen die geinteresseerd zijn in dit soort zaken, hierbij een link naar de site : www.radarstation.nl

Verder is er op de site www.forteninfo.nl heel veel te zien en te lezen over forten, bunkers en radaropstellingen.

Duitse Radaropstelling Krote aan zuidzijde Twentekanaal in Gemeente Markelo: (English translation follows)

Bron: Jan Poortman – Goor (PA3ESY)

Tijdens de tweede wereldoorlog stond er aan het Twentekanaal tussen het Weldam en Diepenheimse Broek een Duitse radaropstelling. In Goor noemden ze dat het Lunapark vanwege de ronde draaiende apparaten, die inderdaad wel wat van kermis-attracties weg hadden. Het geheel werd nog vervolmaakt met een aantal zoeklichten en afweergeschut. Dus licht en lawaai was er ook. De Duitse codenaam was “Kröte”, vertaald “Pad”, zo’n glibberige kikker.

Hier ziet U Kröte in het Twentse land liggen. Het geheel werd in 1942 opgebouwd. De bemanning bestond uit ca. 150 soldaten. De radarstations ressorteerden (voorjaar 1943) onder de Eerste Jagddivisie van Von Döring. In ons land werden de stations bemand door personeel van Luftnachrichtenregimenten (Ln.-Rgt.) 201 en 211. Na een reorganisatie eind 1944, en na het sluiten van Seeadler (In de Bloemendalerpolder), was alleen een Luftnachrichtenregiment 223 aanwezig.

Op de bovenstaande kaart zijn de plaatsen te zien waar de verschillende opstellingen stonden. Er waren drie soorten, Categorie 1, of wel 1. Ordnung, Categorie 2 en 3, resp. 2. en 3. Ordnung. De 2. Ordnung, de categorie waarin Kröte valt, bestond meestal uit 1 of 2 Freya-radars, 2 Würzburg-Riesen, 2 Y-Linie (Y-peilers), 1 radiobaken, 1 lichtbaken en een radiozender. Rechts van de rode pijl ziet U Rheinsalm, dat was een radarstation van de 1. Ordnung, een grotere dus. Kröte werkte nauw samen met deze opstelling. De Freya-radar werd gebruikt om vliegtuigen op grotere afstand te vinden, waarbij alleen de richting en de afstand gemeten konden worden. De Würzburg-Riese kon de afstand, de hoogte en de richting van het vliegtuig bepalen, maar dan wel over een kortere afstand. De nachtjagersector waar zich de beide radarstations zich bevonden was “Raum 4C” (van de zogenaamde Kammhuberlinie). Vanuit de lucht was Kröte nauwelijks te ontdekken, alleen de Würzburg-Riese, die dicht bij het kanaal stond, was goed te zien. De rest was zodanig geplaatst en gecamoufleerd, dat het bijna onzichtbaar was.

Hierboven de posities van de verschillende zaken van “Kröte”

Dit is het weggetje naar de gebouwen bij de boerderij “Stroek”, de rode pijl geeft aan waar het ongeveer geweest is.

Deze bunker stond in de buurt van de boerderij van van der Veen ( Stroek?).
De Radar bij de boerderij “De Modder” was vanaf het kanaal niet goed te zien. Zo her en der stonden ook zoeklichten, die met rieten matten aan het oog werden onttrokken. Waar het afweergeschut precies stond kan niemand zich herinneren.

Op deze plaats, waar nu de schapen vredig staan te grazen, heeft de Würzburg-Riese gestaan bij de boerderij “De Modder”

Een luchtfoto van het gebied waar “Kröte” was opgesteld.

Nabij de schuilkelder achter het kasteel “Weldam”, bevonden zich ook gebouwen, één met verbindingsapparatuur en andere toestellen en één als onderkomen voor de officieren. De bewoners van de boerderij van Jacobi, hebben na de oorlog hier een tijd in gewoond, aangezien hun boerderij totaal vernield was. Bij de Würzburg no.1 was ook nog een bunkertje, alwaar een kennis van mij na de oorlog nog in heeft gespeeld. In Goor waren ook enkele vrouwen die bevriend waren met de Duitse bemanning van het Lunapark. Twee zijn er ook getrouwd met deze mensen. Ik heb beide mannen gekend. Het waren niet de fanatieke Duitsers die je zou verwachten, eerder het tegendeel, zeer nette, aardige en rustige mensen. Ze zaten daar ook niet vrijwillig. Een van hen was medewerker van Telefunken, een begaafd technicus, die voor onderhoud en reparatie van de radio- en radar-appparatuur moest zorgen. Verder ontstonden er zo nu en dan ook bijnamen voor Goorse mensen. Een ervan was “De Waterfietse”, deze vrouw, waarschijnlijk verblind door de liefde ( of wat anders) had op de terugweg van de barakken van het Lunapark naar Goor, even vergeten dat er nog een kanaal tussen zat. Zij koerste met een luide plons in het koude kanaalwater.

De schuilplaats met ingang. Tijdens de oorlog was het geheel onder aarde bedolven.

Op deze afbeelding is duidelijk de schervenvanger voor de ingang te zien.

Blik op de schervenvanger.

Binnenwerk van de schuilplaats.

De ingang vanaf de andere zijde.

De achterkant, met een soort nooduitgang.

Gezicht vanuit de plaats van de schuilkelder op de plaatsen waar de barakken stonden.

Het pad, tussen de bomen, waar het radar-personeel over vluchtte bij luchtaanvallen.

Dit is een Würzburg-Riese in een wat gehavende toestand aan de Normandische kust. Van dit soort stonden er dus twee op het Weldam.

Hier nog een foto van een Würzburg.

Een exemplaar in kleur.

De werking van de Würzburg-radars: Een fragment uit een verhaal over een Duitse jachtvlieger.

Zo rond kwart over twaalf kreeg Oberleutnant August Geiger bevel om op te stijgen. Aannemelijk is, dat hij naar het radarstation Kröte, dat in de omgeving lag van Goor, werd gedirigeerd. Boven het radiobaken van het radarstation aangekomen, moest hij, wachtend op nadere instructies ‘van beneden’, op de voorgeschreven hoogte blijven cirkelen. In het station intussen, merkte de operateur van het ‘Freya’ radarapparaat een bommenwerper op die een koers volgde die afweek van die van de overige bommenwerpers. Een makkelijk herkenbaar doel, waarop weldra de veel nauwkeuriger volgradar van het type Würzburg – Riese werd gericht. Een tweede apparaat van hetzelfde type werd op de eigen nachtjager gericht De positie van beide vliegtuigen werd doorlopend gemeten en vanuit de bedieningscabines van de radarapparaten doorgegeven naar de centrale post van het radarstation. Daar werden beide posities op een horizontale, matglazen kaart geprojecteerd; de positie van Doug Browns toestel werd met een rode stip weergegeven, die van de Me 110 van August Geiger en zijn twee metgezellen met een blauwe. Bovendien werd de vlieghoogte van beide vliegtuigen zeer nauwkeurig door de radarapparaten bepaald. De gevechtleidingsofficier (Jägerleitoffizier), die naast de glazen kaart stond, gaf Geiger via de radio zodanige instructies aangaande koers en vlieghoogte, dat op het matglas voor hem de blauwe stip zich zo snel mogelijk dicht achter de rode bevond en de vlieghoogten vrijwel gelijk waren. Voor een geroutineerde gevechtleidingsofficier en een dito nachtjagerpiloot een niet al te zware opgave. De radaroperateur van Geiger, die de instructies van de gevechtleidingsofficier aandachtig volgde, begreep dat de bommenwerper waarop zij jaagden binnen bereik van hun boordradar zou zijn, wanneer de onderlinge afstand geslonken was tot ca. 3.300 m en de Tommy in de zoekhoek van 70º terecht kwam. Het duurde inderdaad niet lang, of de radarecho die het grote vliegtuig produceerde, tekende zich al af op de drie beeldbuisjes in de nachtjager. Dit was het ogenblik waarop Geiger de onderschepping op eigen kracht moest pogen te volvoeren. De beide Würzburg – Riese radarantennes in Kröte lieten hun ‘prooien’ los, op zoek naar een andere bommenwerper en een andere nachtiager.

De Freya Radar in het Diepenheimsebroek.

De plaats van de Freya. Er stonden barakken in het “Pruussen buske of Duutse buske” , het bosje, wat net onder de Freya te zien is. De weg langs het kanaal bestond toen nog niet.

De hieronder afgebeelde Freya stond in het Diepenheimse broek, op de zogenaamde ” Luizenbelt”, een kilometer ten westen van de Würzburg radars, wel vlak aan het kanaal.

Een afbeelding van een Freya-radar.

De Freya-opstelling vanaf de Goorse kant van het kanaal gezien, iets verder westelijk als de onderdoorgang van de Regge.

Ongeveer tussen de beide boompartijen heeft de radar gestaan.

Iets rechts van de antenne, het zogenaamde “Duutse buske”

Zo ziet een fundament van een Freya er uit.

Een Freya-radar met wat personeel.

Een afbeelding van de Freya antenne-constructie.

De hieronder afgebeelde Freya stond in het Diepenheimse broek, op de zogenaamde ” Luizenbelt”, een kilometer ten westen van de Würzburg radars, wel vlak aan het kanaal.

De Y-Linie of wel de Y-Peilers.

Hiervan moeten er twee van hebben gestaan in de buurt van de Würzburg-Riesen.

Hierboven een toren met een Y-peiler. Vaak waren de torens van hout gemaakt.

Een afbeelding van het Y-peil principe. Hoe dat precies werkte moet ik nog nader onderzoeken.

Zoeklichten in de omgeving van Diepenheim.

Niet alleen bij het Lunapark stonden zoeklichten, in de wijdere omgeving waren ze ook aanwezig. Twee plaatsen waarvan men weet dat ze daar stonden, staan hieronder vermeld.

Zoeklicht aan de weg van Diepenheim naar Lochem, rechts, iets boven het midden, “Huis te Diepenheim en rechts daarvan de kerk.

Hierbij een afbeelding van een Duits zoeklicht.

Ook in “de Helle”, een gebied ten zuiden van Diepenheim, tussen het stedeke en de Schipbeek, stond een zoeklicht.

Hieronder nog een paar foto’s van Duitse zoeklichten.

Geraadpleegde bronnen voor dit hoofdstuk:

De heer Jan Teger te Diepenheim. Boeken van Fritz Trenkle Diverse bronnen op internet, die deeltjes van de puzzel opleverden.

Voor mensen die geinteresseerd zijn in dit soort zaken, hierbij een link naar de site : www.radarstation.nl

Verder is er op de site www.forteninfo.nl heel veel te zien en te lezen over forten, bunkers en radaropstellingen.

August Geiger
Bron: German Aces over Holland

August Geiger is geboren op 6 mei 1920 in Überlingen, in de buurt van de Bodensee. Geiger sloot zich aan bij de Luftwaffe in eind 1939 en werd medio 1941 geplaatst als Leutnant bij het 8./NJG1 (achtste Staffel van NachtJagdGeschwader 1), De eerste twee claims waren een Wellington en een Whitley op 26 juni 1942.1 januari 1943 had hij al twaalf overwinningen op zijn naam staan en was onderscheiden met het IJzeren Kruis eerste klasse. In mei 1943 werd Geiger bevorderd tot Oberleutnant en overgeplaatst naar een 7. / NJG 1, als Staffelkapitän Op dat moment had hij 40 overwinningen. Op 29 September 1943 werd hij neergeschoten door de Hurricane VI van W/C Robert ‘Bob’ Braham van het 141 Squadron boven de Zuiderzee. Geiger slaagde er wel in om met een parachute op tijd zijn Bf-110 4G te verlaten, maar werd door zijn parachute onder water getrokken en verdronk.Postuum ontving hij het Eikenloof aan zijn Ridderkruis op 2 maart 1944. In 328 gevechtsmissies beweerde Geiger 53 vijandelijke vliegtuigen neergehaald te hebben.Geiger ligt begraven op de Duitse Oorlogsbegraafplaats Ysselsteyn Block M Reihe 4 Grab 83

Bron: Wikipedia

August Geiger (6 May 1920 – 29 September 1943) was a German Luftwaffe night fighter ace and recipient of the Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves during World War II. The Knight’s Cross of the Iron Cross and its higher grade Oak Leaves was awarded to recognise extreme battlefield bravery or successful military leadership.

Born 6 May 1920, Überlingen
Died 29 September 1943 (aged 23)
over Zuiderzee, Holland
Allegiance Nazi Germany
Service/branch Luftwaffe
Years of service 1939–1943
Rank Hauptmann
Unit NJG 1
Battles/wars World War II
Defense of the Reich
Awards Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves
Career

Geiger was born on 6 May 1920 in Überlingen, near Lake Constance. Geiger joined the Luftwaffe in late 1939 and was posted in mid 1941 as Leutnant to 8./NJG 1. Geiger’s first two claims were a Wellington and a Whitley on 26 June 1942. By the start fo 1943 Geiger had ten victories and been awarded the Iron Cross First Class.

In early 1943 Geiger was promoted to Oberleutnant and transferred to a 7./NJG 1, becoming Staffelkapitän in May 1943, with some 40 confirmed victories.

On 29 September 1943 he was shot down by the Beaufighter VI of W/C Robert ‘Bob’ Braham of No. 141 Squadron over the Zuiderzee, Holland.[1] Gieger managed to bale out of his Bf-110 G but was drowned when his parachute dragged him under.

He was posthumously awarded the Oak Leaves to his Knight’s Cross on 2 March 1944.

In 328 combat missions, Geiger claimed 53 aerial victories, all of them at night.

Awards
Flugzeugführerabzeichen
Ehrenpokal der Luftwaffe (19 October 1942)
Front Flying Clasp of the Luftwaffe in Gold
Iron Cross (1939)
2nd Class
1st Class
German Cross in Gold (31 August 1943)
Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves
Knight’s Cross on 22 May 1943 as Oberleutnant and Staffelkapitän of the 7./Nachtjagdgeschwader 1
416th Oak Leaves on 2 March 1944 as Hauptmann and Gruppenkommandeur of the III./Nachtjagdgeschwader 1

Known Victory Claims – August Geiger

DATE

PILOT

UNIT

JG

CLAIMED

LOCATION

TIME

FRONT

09/07/1941 Ltn. August Geiger III. NJG 1 Halifax 10km S. Nijmegen 23.32 Western Front
20/06/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Stirling 4km SE Neuenhaus 2.22 Western Front
26/06/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Wellington 20km NE Rheine 1.2 Western Front
26/06/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Whitley 10km NW Lingen 1.3 Western Front
26/06/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Stirling 6km NW Nordhorn 1.58 Western Front
28/06/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Whitley NNE Lingen 1.29 Western Front
03/07/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Wellington 2km NW Lochem 2.49 Western Front
29/07/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Wellington 5km NNW Neuenhaus 2.35 Western Front
30/07/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Whitley 8km WNW Rijssen 0.58 Western Front
06/08/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Halifax 5363F4: 4000m [Wezep 15km S. Zwolle] 1.35 Western Front
10/08/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Wellington 8km ESE Deventer: 1200m 4.34 Western Front
11/09/1942 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 Wellington 737 8G3: 4000m [2km E. Osterwick] 0.02 Western Front
01/03/1943 Ltn. August Geiger 2 NJG 1 Halifax Voorst Pl.Qu. 637482: 3600m [2km NW Zutphen] 23.52 Western Front
02/03/1943 Ltn. August Geiger 2 NJG 1 Lancaster 1km W. Markelo: 4400m 0.37 Western Front
04/03/1943 Ltn. August Geiger 8 NJG 1 B-17 4322: 4200m [W. Den Helder] 11.33 Western Front
29/03/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Wellington 5km SW Ahaus: 5500m 22.52 Western Front
29/03/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Wellington Zwiep 2km E. Barchem: 5400m [WNW Borculo] 23.15 Western Front
30/03/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 6375 Delden: 5500m [10km SE Zutphen] 3.47 Western Front
30/03/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 3km NW Lievelde: 5300m [7km NE Deventer] 4.27 Western Front
30/03/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 3km NW Lieveide NNE Lichtenvoorde: 5500m 4.46 Western Front
03/04/1943 Ltn. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 5km N. Gemen: 6000m 23 Western Front
27/04/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Wellington Bornebroek: 4000m 3.11 Western Front
01/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 522 5F3: 5000m [NW Nijmegen] 3.21 Western Front
05/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 5349 G9: 5300m [W. Zwolle] 2.09 Western Front
13/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 63/8/8: 5600m [Vreden] 2.06 Western Front
13/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Wellington 63/6/9: [SW Eldenzaal] 2.17 Western Front
13/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 63/2/5C6: 5200m [12km S. Hengelo] 2.2 Western Front
24/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 6346 B1: 5600m [48km E. Meppel] 2.07 Western Front
24/05/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 6339 H2: 6000m [18km E. Deventer] 2.3 Western Front
13/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster GN-6.4: 4300m [7km NNE Raalte] 2.37 Western Front
15/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster HM 96: 2000m [7km SE Terlet/N. Arnhem] 1.44 Western Front
23/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Wellington 9km N. Wesel: 5600m 1.33 Western Front
23/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Wellington IN 98: 5800m [3km N. Rees] 1.35 Western Front
26/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Stirling HN 43: 5600m [Empe] 1.26 Western Front
26/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 05 Ost S/FL 95: 4200m [10km SW Steenwijk] 2 Western Front
26/06/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 05 Ost S/GL 31: 5600m [25km W. Volendam] 2.09 Western Front
10/07/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Halifax Eprave SE Dinant 2.4 Western Front
14/07/1943 Oblt. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster Forstes-Veneurs 2.1 Western Front
30/07/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 1km SE Ahrensfelde 1.25 Western Front
18/08/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 15km NW Greifswald: 2400m 2.08 Western Front
18/08/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster 2km S. Reinberg: 2400m 2.13 Western Front
28/08/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Stirling Gerlachhausen 2.2 Western Front
31/08/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Stirling 9km SW Enschede: 4700m 23.28 Western Front
03/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Stirling Velber: [1km. SW Hannover] 23.5 Western Front
06/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 10km N. Speyer: 4900m [Rheinehausen] 0.45 Western Front
06/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster Oppen: 5000m [Saarland] 0.24 Western Front
22/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Stirling Gestorf: 4000m 22.35 Western Front
27/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Halifax 10km NW Bad Münster [München] 23.3 Western Front
27/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Lancaster Zuiderzee: 5500m 22.1 Western Front
28/09/1943 Hptm. August Geiger 7 NJG 1 Halifax S. Papenburg: 5500m 0.01 Western Front
Known Claims : 50 (Bron: http://www.military-art.com)

OPSPORING VERZOCHT: Wij zijn nog op zoek naar de zoon van August Geiger. Hij heeft voor 2005 contact gehad met de broer en schoonzus van de Lancaster Sgt. Harry Pierpoint.
Alle informatie is welkom.

Egmont Prinz zur Lippe Weissenfeld
Bron: German Aces over Holland

Egmont Prinz zur Lippe-Weißenfeld (14 juli 1918 – 12 maart 1944) was een Luftwaffe nachtjageraas met een aristocratische achtergrond gedurende de tweede wereldoorlog.

De reden dat ik deze aas in mijn website vermeld is het feit dat hij een van de meest onderscheidde piloten was met in totaal 51 “ overwinningen”. Deze vonden allemaal s’nachts plaats. Veel hiervan vonden plaats boven Nederland.

Een tweede reden voor de vermelding van deze aas is het feit dat in ons museum de restanten van 5 van zijn “ overwinningen” terug te vinden zijn. Dit maakt weer eens duidelijk dat een overwinning van de 1 een persoonlijk drama voor de ander was.

Egmont Prinz zur Lippe-Weißenfeld werd geboren op 14 juli 1918 in Salzburg, Oostenrijk. Hij was een van de troonopvolgers van het huis Lippe. Zijn vader was Prinz Alfred zur Lippe-Weißenfeld en zijn moeder was Anna Weißenfeld, geboren als gravin Goëß De familie leefde in een oud kasteel genaamd Alt Wartenburg in boven Oostenrijk.Bij zijn geboorte had Egmont een kleine kans om troonopvolger van het vorstendom Lippe te worden, een klein staatje in het Duitse Rijk. Helaas, een paar maanden na zijn geboorte werd Duitsland een republiek en waren alle vorstenhuizen in Duitsland gedwongen hun macht af te staan.

Loopbaan
In 1936 werd hij lid van het Oostenrijkse leger als infanterist. Later werd hij overgeplaatst naar de Luftwaffe.

Hij begon zijn loopbaan bij de Luftwaffe als verkenningspiloot van het beroemde Zerstörergeschwader 76 (ZG 76) (de haaineuzen). Samen met dit eskader werd hij op 4 August 1940 toegevoegd aan het Nachtjagdgeschwader 1 (NJG 1). Zur Lippe claimde zijn eerste overwinning in de nacht van 16 op 17 november 1940.

Aan het einde van maart 1942 was het aantal overwinningen al opgelopen tot 21 en kreeg hij het Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes op 16 April 1942 .

2 augustus 1943 werd zur Lippe geëerd met Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes mit Eichenlauf na 45 overwinningen op de vijand.

In januari 1944 werd hij gepromoveerd tot Major en werd hij squadronleider van Nachtjagdgeschwader 5 (NJG 5). Dit heeft tot 12 maart 1944 geduurd. In die nacht kwamen hij en zijn bemanning om in een crash in de Belgische Ardennen.

De nachtjager
In de zomer van 1940 werden de eerste nachtjagers op het vliegveld Leeuwarden gestationeerd. Hij was 1 van de piloten van een kleine eenheid. Al op 20 oktober 1940 werd hij commandant van een onafhankelijk opererende nachtjagergroep, eerst op Schiphol, later op het vliegveld Bergen (NH). Vanaf dit vliegveld haalde Egmont Prinz zur Lippe-Weissenfeld zijn eerste overwinningen. In de nacht van 16 op 17 november 1940 haalde hij een Vickers Wellington van het 115 Squadron RAF om 02:05 uur in de nacht. Dit vliegtuig stortte neer in Winkel in de kop van Noord-Holland.

Zijn tweede claim was in de nacht van 15 januari 1941. Hij schoot toen een Armstrong Whitworth Whitley N1521 van het op Linton-on-Ouse gestationeerde No. 58 Squadron RAF. Het vliegtuig stortte neer in het Zwanewater, een natuurreservaat bij Callantsoog. De brokstukken van dit vliegtuig liggen tegenwoordig in ons museum.

Op 13 maart 1941 vloog Zur Lippe samen met zijn vaste marconist Josef Renette in een Messerschmitt BF 110 D-2 met het serienummer 3376 van het 4./NJG1. Door een ongeluk raakte het vliegtuig beschadigd door de eigen verdediging op de grond. Tijdens de noodlanding die hij moest maken op het vliegveld Bergen raakte hij en zijn marconist gewond.

Net na middernacht op 10 april 1941 schoot Zur Lippe een RAF Wellington van het 12 Squadron boven het IJselmeer. Dit was zijn 3de en voor het NJG1 100ste neergeschoten vliegtuig. Dit feit werd gevierd in het Amstel Hotel in het bijzijn van General Josef Kammhuber en de andere azen Wolfgang Falck, Werner Streib en Helmut Lent. Generaal Kammhuber was de uitvinder van het verdedigingssysteem “Himmelbett”.

Op 30 juni 1940 had Zur Lippe weer pech. Vliegend in de Bf 110 C-4 (W.Nr. 3273) kwam hij in contact met de Bf 110 C-7 (W.Nr. 2075) gevlogen door Leutnant Rudolf Schoenert van het 4./NJG 1. Zur Lippe stortte neer in de buurt van Bergen aan Zee.

In juli 1941 stond de teller op 10 overwinningen. Hij werd gepromoveerd tot Staffelkapitän van het 5de Staffel van het Nachtjagdgeschwader 2 (NJG 2) op 15 November 1941.

Eind 1941 stond de teller op 15. Daarom werd hij op 25 januari 1942 onderscheiden met het Deutsches Kreuz in Gold. Het Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes ontving Zur Lippe op 16 April 1942 toen hij in 1 nacht 4 RAF bommenwerpers in de nacht van 26 op 27 maart 1942 neerhaalde. In juli 1942 was hij een van de belangrijkste nachtjaers met in totaal 37 overwinningen.

1 oktober 1942 werd hij bevorderd tot Hauptmann, en werd hij Gruppenkommandeur van de I. Gruppe van Nachtjagdgeschwader 3. In deze functie behaalde hij nog 3 overwinningen. 31 mei 1943 werd Zur Lippe overgeplaatst als commandant van III. Gruppe van het beroemde of NJG 1. Precies een maand later claimde hij zijn 45ste overwinning en werd hiervoor onderscheidden met het Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes mit Eichenlaub).

20 februari 1944, na een maand in het ziekenhuis te hebben verbleven werd Zur Lippe gepromoveerd tot Major en Geschwaderkommodore van Nachtjagdgeschwader 5 (NJG 5).

Zijn dood
Zur Lippe en zijn bemanning bestaande uit Oberfeldwebel Josef Renette en Unteroffizier Kurt Röber verongelukten bij een vliegongeluk op 12 maart 1944. Ze waren onderweg in de Bf 110 G- 4 C9+CD (Werknummer 720 010) voor een routinevlucht van Parchim (D) naar Athies-sous-Laon (Fr). Boven België schijnen ze in slecht weer terecht gekomen te zijn met zeer lage bewolking en sneeuwbuien. Men vermoedt dat ze tegen een heuvel zijn gevlogen in de buurt van St Hubert omdat ze te laag vlogen om ijsvorming te voorkomen. De exacte toedracht is onbekend. Een begrafenisdienst werd in de stadskerk van Linz op 15 maart 1944 waarna het lichaam van Prinz Egmont zur Lippe-Weißenfeld naast het lichaam van Prinz Heinrich zu Sayn-Wittgenstein werd begraven op de Duitse begraafplaats in Ysselsteyn.

Egmont Prinz zur Lippe-Weißenfeld[Notes 1] (14 July 1918 – 12 March 1944) was a Luftwaffe night fighter flying ace of aristocratic descent during World War II. A flying ace or fighter ace is a military aviator credited with shooting down five or more enemy aircraft during aerial combat.[1] Prinz zur Lippe-Weißenfeld was credited with 51 aerial victories, all of them claimed in nocturnal combat missions.[Notes 2]

Prinz zur Lippe-Weißenfeld was born on 14 July 1918 in Salzburg, Austria and joined the infantry of the Austrian Bundesheer in 1936. He transferred to the emerging Luftwaffe, initially serving as a reconnaissance pilot in the Zerstörergeschwader 76 (ZG 76), before he transferred to the night fighter force. He claimed his first aerial victory on the night of 16 to 17 November 1940. By the end of March, he had accumulated 21 aerial victories for which he was awarded the Knight’s Cross of the Iron Cross (Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes) on 16 April 1942. He received the Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves (Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes mit Eichenlaub) on 2 August 1943, for 45 aerial victories. He was promoted to Major and tasked with leading Nachtjagdgeschwader 5 (NJG 5) in January 1944, before he and his crew were killed in a flight accident on 12 March 1944.

Nickname Egi
Born 14 July 1918
Salzburg, Austria
Died 12 March 1944 (aged 25)
St. Hubert, Belgium
Buried at Ysselsteyn, Netherlands
Allegiance Federal State of Austria (to 1938
Nazi Germany
Service/branch Luftwaffe
Years of service 1936–1944
Rank Major
Unit ZG 76, NJG 1, NJG 2
Commands held 5./NJG 2, I./NJG 3, III./NJG 1, NJG 5
Battles/wars World War II
Defense of the Reich
Awards Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves
Personal life

Egmont Prinz[Notes 3] or zur Lippe-Weißenfeld was born on 14 July 1918 in Salzburg, Austria as a member of a cadet line of the aristocratic House of Lippe. His father was Prinz Alfred zur Lippe-Weißenfeld and his mother Anna Weißenfeld, née Countess Goëß. Egmont was the only son of four children. His sisters Carola, Sophie and Dora were all younger than Egmont. The family lived in an old castle in Upper Austria called Alt Wartenburg.[2] At birth he had a remote chance of succeeding to the throne of the Principality of Lippe, a very small state within the German Empire. However, only months after his birth, Germany became a Republic and all the German royal houses were forced to abdicate.

Prinz zur Lippe-Weißenfeld in his younger years was very enthusiastic about the mountains and wildlife. From his fourteenth year he participated in hunting. At the same time he was also very much interested in music and sports and discovered his love for flying at the Gaisberg near Salzburg. Here he attended the glider flying school of the Austrian Aëro Club. He attended a basic flying course with the second air regiment in Graz and Wiener Neustadt even before he joined the military service.[3]

Prinz zur Lippe-Weißenfeld never married or had children. In January 1941 he became acquainted with Hannelore Ide, nicknamed Idelein. She was a secretary for a Luftgau. The two shared a close relationship and spent as much time together as the war permitted, listening to music and sailing on the IJsselmeer until his death in 1944.[4]

Military service

Prinz zur Lippe-Weißenfeld joined the Austrian Bundesheer in 1936 at the age of 18, initially serving in the infantry. In the aftermaths of the 1938 Anschluss, the incorporation of Austria into Greater Germany by Nazi Germany, he transferred to the German Luftwaffe and was promoted to Leutnant in 1939. He had earned his Luftwaffe Pilots Badge on 5 October 1938 and underwent further training at Fürstenfeldbruck, Schleißheim and Vienna-Aspern.[5] His Luftwaffe career started with the II. Gruppe (2nd group) of the Zerstörergeschwader 76 (ZG 76) before he was transferred to the night fighter wing Nachtjagdgeschwader 1 (NJG 1) on 4 August 1940.[Notes 4] The unit was based at Gütersloh where he familiarised himself with the methods of the night fighters.

By the summer of 1940, the first night fighters were transferred to Leeuwarden in the Netherlands. Prinz zur Lippe-Weißenfeld was one of the pilots included in this small detachment. As early as 20 October 1940, he had taken over command of an independent night fighter commando at Schiphol and later at Bergen. On his first encounter with the Royal Air Force (RAF) bomber, in the night of 16 to 17 November 1940, he claimed a Vickers Wellington bomber from No. 115 Squadron RAF shot down at 0205 hours.[7] His second victory was claimed on the night of 15 January 1941, when he shot down an Armstrong Whitworth Whitley N1521 of the Linton-on-Ouse based No. 58 Squadron RAF over northern Holland, near the Dutch coast in the Zwanenwater at a nature reserve at Callantsoog.[8] He was wounded in action on 13 March 1941, while flying Bf 110 D-2 (W.Nr. 3376 — factory number) of the 4./NJG1 with his radio operator Josef Renette when he made an emergency landing at Bergen after their aircraft was hit by the defence fire, wounding them both.[9] Shortly after midnight on 10 April 1941, Prinz zur Lippe-Weißenfeld claimed a No. 12 Squadron RAF Wellington over the IJsselmeer, raising NJG 1’s victory score to 100. This achievement was celebrated at the Amstel Hotel in Amsterdam with General Josef Kammhuber, Wolfgang Falck, Werner Streib, Helmut Lent and others attending.[10] On 30 June 1941 while flying Bf 110 C-4 (W.Nr. 3273) on a practice intercept mission over Noord Holland, he collided with Bf 110 C-7 (W.Nr. 2075) piloted by Leutnant Rudolf Schoenert of the 4./NJG 1 and crashed near Bergen aan Zee.[11] On 19 June 1941 he earned his first of four references in the daily Wehrmachtbericht, a daily radio report made by the Oberkommando der Wehrmacht (High Command of the Armed Forces) regarding the military situation on all fronts. By July 1941 his number of aerial victory claims stood at 10. Promoted to Oberleutnant he became Staffelkapitän of the 5th Staffel of Nachtjagdgeschwader 2 (NJG 2) on 15 November 1941. By the end of 1941 he had claimed a total of 15 aerial victories.[6]

He was awarded the German Cross in Gold (Deutsches Kreuz in Gold) on 25 January 1942 and the Knight’s Cross of the Iron Cross (Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes) on 16 April 1942 after he had shot down 4 RAF bombers in the night of 26 to 27 March 1942, his score standing at 21 aerial victories. This feat earned him his third reference in the Wehrmachtbericht on 27 March 1942. In July 1942 he was one of the leading German night fighter aces with 37 aerial victories.[12]

Promoted to Hauptmann, Prinz zur Lippe-Weißenfeld was made Gruppenkommandeur of the I. Gruppe (1st group) of Nachtjagdgeschwader 3 on 1 October 1942, where he claimed 3 further aerial victories. He was transferred again, taking command of the III. Gruppe (3rd group) of NJG 1 on 31 May 1943. One month later he claimed his 45th aerial victory for which he was awarded the Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves (Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes mit Eichenlaub) on 2 August 1943.[12]

After a one month hospital stay, Prinz zur Lippe-Weißenfeld was promoted to Major and made Geschwaderkommodore of Nachtjagdgeschwader 5 (NJG 5) on 20 February 1944. He and his crew, Oberfeldwebel Josef Renette and Unteroffizier Kurt Röber, were killed in a flying accident on 12 March 1944 on a routine flight from Parchim to Athies-sous-Laon. Above Belgium, they seem to have encountered a bad weather zone with low clouds and a dense snowstorm and it was assumed that the aircraft hit the high Ardennes ground after being forced to fly lower because of ice forming on the wings.[13] The exact circumstances of this flight may never be known, the Bf 110 G-4 C9+CD (Werknummer 720 010—factory number) crashed into the Ardennes mountains near St. Hubert where the completely burned-out wreck was found the following day.[14] The funeral service was held in the city church of Linz on 15 March 1944.[15] Prinz Egmont zur Lippe-Weißenfeld and Prinz Heinrich zu Sayn-Wittgenstein are buried side by side at Ysselsteyn in the Netherlands.[16]

Awards

Front Flying Clasp of the Luftwaffe in Gold[17]
Iron Cross (1939) 2nd and 1st Class[17]
Wound Badge in Black[17]
German Cross in Gold on 25 January 1942 as Oberleutnant in the 5./NJG 2[18]
Knight’s Cross of the Iron Cross with Oak Leaves
Knight’s Cross on 16 April 1942 as Oberleutnant and Staffelkapitän of the 5./NJG 2[19][20]
263rd Oak Leaves on 2 August 1943 as Hauptmann and Gruppenkommandeur of the III./NJG 1[19][21]
Mentioned four times in the Wehrmachtbericht
Princes of Darkness – Luftwaffe Night Fighter Aces
“Princes of Darkness” is a unique illustrated account of the careers of the two fighting princes of the Luftwaffes night fighter force, Heinrich Prince zu Sayn-Wittgenstein and Egmont Prince zur Lippe-Weissenfeld, whose lives were often inter-connected. This book is the result of many years research on the part of its author, Claire Rose Knott, who has been granted unprecedented access by the princes respective families to never before published diary notes, personal correspondence, logbooks, and family photographs. The work also benefits from research in archival resources, technical data and recollections supplied by the Princes` night fighter contemporaries. The text contains first-hand accounts by family, friends and fellow officers who offer unique accounts of the ambition, intensity and actions of the leading characters in time of war. The Princes have courted controversy with several conspiracy theories abounding regarding their deaths.The plausibility of such theories when viewed against their aristocratic family backgrounds and placed against the backdrop of intense social upheaval under the Nazi regime, merit investigation. Prince Heinrich Zu Sayn-Wittgenstein was the third highest scoring night fighter ace in the Luftwaffe.

Serving from mid-1941 until his death in 1944. He was killed on 21 January while Kommodore of NJG 2, after shooting down four RAF bombers, when his aircraft was hit by return fire from a bomber or by an RAF nightfighter. Zu Sayn-Wittgenstein baled out but was killed by the impact of landing. His victory score at that time of his death was 83 – 29 in the East and 54 in the West. Prince Egmont zur Lippe-Weissenfeld, an Austrian, started his career as a daylight fighter pilot flying heavy fighters with II./ZG 76. He became a nightfighter when serving under the famous Helmut Lent as Staffelkapitan of 5./NJG 2 in November 1941.He is accredited with 51 aerial victories while flying – mainly the Messerschmitt Bf 110 – with NJG 1 and NJG 5 and is ranked 21st among the German night fighter aces.

He was killed while with the Stabsschswarm of NJG 5 on 3 March 1944 when his Bf 110 clipped the ground and crashed during a flight over the Ardennes.

Over ons

De doelstelling van de stichting is om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden en de vrijheid te vieren. Om zo huidige en toekomstige generaties er bewust van te maken dat onze vrijheid geen vanzelfsprekendheid is en niet zonder slachtoffers tot stand is gekomen.

Contact

Stichting Herdenken en Vieren Vrijheid Markelo
 info@vrijheidmarkelo.nl

Social Media