Verhalen van vroeger
Gerrit Sligman, 86 jaar, herinnert zich nog veel van de oorlog en vertelt er graag over: “In 1943, toen was ik 14 jaar, was ik op een dag samen met mijn broer aan het melken in de wei, toen we bericht kregen dat we weg moesten. Onze vader werd tijdens de razzia meegenomen, bij de Elsenerschool moesten ze samenkomen.
Duitse soldaten zaten bij ons in de varkenshokken. Ik weet nog dat ze paarden meebrachten uit Zeeland, ze hadden heel mooie halters. Mijn vader moest vluchtelingen vervoeren, maar de mooie halters moesten af. Die werden vervangen door onze eigen halters.
Koper en tin moesten we inleveren, maar dat deden we natuurlijk niet. We hebben het begraven in een kistje in de grond bij de heg. Een dekenkist met kleding hebben we ingegraven in het kippenhok.”
Ook Gerrit Lonink kan nog veel verhalen over de oorlog, al was hij nog klein toen de oorlog uitbrak, hij was toen 7 jaar. Gerrit vertelt: De boerderij van de Stobbe aan de Larenseweg stond leeg. De paarden stonden in de slaapkamer en de keuken. Wij stonden er altijd bij te kijken. Zo werd ook een keer de drachtige bruidskoe van Leida van Meenderinkboer, die net in mei getrouwd was, opgehaald en op de deel daar geslacht.
Wij als jongens gingen naar Hochjan. Daar vonden wij een bom, maar dat wisten we niet. We deden het ding achter op de fiets. Teunis Roeterdink fietste en ik achterop, bovenop dat ding, want ik had geen fiets. We zouden aan dat ding gaan sleutelen als we thuis waren. Maar toen zij buurman Arend Jan Oosterkamp: wat hebben jullie daar jongens? Hierheen met dat ding, dat is gevaarlijk. Dat is een bom. Hij heeft hem toen begraven.
Alle bruggen werden er afgegooid; de Roosdomsbrugge en die over de Schipbeek aan de Larenseweg. Teunis Roeterdink was toen 12 jaar en wij, Willem Roeterdink de Bruijn en ik, waren 9 jaar. Kwajongens waren we toen. Ik weet ook nog dat er op een gegeven moment een pantserwagen over de noodbrug moest. Vanuit Laren kwamen de Canadezen en die hebben ons toen bevrijd.
Er lagen veel Canadezen in de wei achter onze boerderij. Ze hadden veel kleding, lakens en allerlei spul wat ze hadden meegenomen op de weg hier naar toe. Achter de tent werd dat gewassen. De tenten stonden allemaal naast elkaar. Ze vroegen dan of we wilden ruilen voor ‘eggs’. Ze hebben er zes weken gestaan.
De Canadezen rookten de sigaretten nooit helemaal op. Wij raapten de peuken op en maakten er dan thuis sigaretten van met krantenpapier. We verbouwden ook zelf tabak om op te kauwen.
Gerda Aanstoot vertelt: “Twaalf jaar was ik, toen ik de bevrijding als een groot feest beleefd heb. In het Markelosebroek was de Hogebrug door de Duitsers opgeblazen. Er zat voor de Canadezen niets anders op dan een nieuwe te bouwen. In meters hoge stapels werden de materialen aangevoerd; wij konden ons huis haast niet meer in of uit. Voor het grote werk echt kon beginnen, moesten eerst de mijnen, die voor de brug waren gelegd – 7 stuks – onschadelijk worden gemaakt. Ik weet de datum niet precies meer, maar dankzij die brug waren we toch eerder bevrijd dan het dorp Markelo. De Canadezen kwamen met grote tanks voer de Brummelaarsweg oprijden. Bij de Wippert, in de gemeente Laren, werd tot op het laatste moment nog hevig gevochten. Ik ben er met mijn broer na de bevrijding wezen kijken. Het was heel triest. Er waren Canadezen begraven, maar ook heel veel Duitsers. Als kinderen vonden we dat heel erg.
Mijn moeder had het in die tijd niet gemakkelijk. Mijn vader was vlak voor de bevrijding door de Duitsers door een arm geschoten, omdat hij twee Canadezen, die op verkenning waren, had verteld dat er nog vijftig Duitsers achter de Schipbeek zaten. De Duitsers waren daardoor kwaad op mijn vader. Tegen de overburen hadden ze gezegd: “De bakker moet dood en zijn huis in brand”. De hooiberg is afgebrand, het huis was doorzeefd met kogels en een pantservuist, maar gelukkig niet verbrand. Wij woonden tijdelijk bij de familie Woestenenk aan de Rietdijk. Mijn vader is in Laren door de Canadezen verbonden en is daarna naar een ziekenhuis in Nijmegen gebracht. Wij wisten daar niets van, het was overal een grote puinhoop. Weken laten kwam hij – gelukkig gezond – weer thuis. Hij is lopend en soms met stukken bij boeren op een wagen naar huis gekomen. Met de Canadezen hebben we veel plezier gehad. Ze gingen vis vangen in de Schipbeek. Eén handgranaat in het water en hup: er was een mand vol vis. Ze gingen vers de pan in. Ik ging zelf samen met mijn zuster eieren ruilen. Zestien eieren in ruil voor zestien blikjes sardientjes, dat was wat!
Ook heb ik een Canadees geholpen met de verzorging van een eekhoorntje. Hij vertelde dat hij het diertje had gevonden tijdens een gevecht met de Duitsers in de omgeving van Arnhem. Hij droeg het jonge dier op de borst achter zijn hemd. Van mijn moeder kregen we een beetje melk en een rietje van stro en zo kon het een beetje drinken. Het beestje heeft het werkelijk gehaald. We hebben het samen in het bos losgelaten, op de plaats waar nu de TV-toren staat. Een andere keer ben ik eens heel kwaad geweest op een Canadees. Hij reed op mijn oude fiets een kleine kuikentje dood. Ik heb hem in plat ‘Maarkels’ overal voor uitgescholden. Hij heeft later zijn excuus aangeboden. Gelukkig deden de soldaten ook plezieriger dingen. Vaak werd er gedanst bij de boeren de deel.”
Het verhaal van Jacob van der Wolde: “Aan het begin van de oorlog was ik vier en een half jaar. Op een mooie zonnige morgen in mei 1940 nam mijn moeder me mee achter op de fiets. We gingen naar dokter Wanrooy. Toen m’n moeder me van de fiets beurde en me op de grond zette, keek ik naar boven en zag dat ze huilde. Ik begreep het niet en dacht: Wat gebeurt er? Ik zag hoe er soldaten over de klinkerstraat binnenreden, met wagens, auto’s, paard en wagen: voorop motoren met zijspan en daarop grote machinegeweren. Moeder huilde en als klein jochie werd ik bang. We gingen maar snel het huis van de dokter binnen…..
……Vijf jaar later, zondagmiddag 8 april 1945, ongeveer half drie. Johan van de Slager en ik staan voor hun slagerswinkel tegenover de kerk. Plotseling verschijnt er een jeep. De mannen dragen een ander soort groene kleren. Johan en ik kunnen onze ogen niet geloven. De Tommies zijn er! Aan de andere kant van het kerkplein rennen Roosdom en Klumpers hun huis uit en dragen een trap tussen hen in. De jeep staat stil, midden op straat tegenover de kerk. De twee plaatsen de trap een paar meter voor het groene voertuig. Ze willen de eerste foto maken. Ze zijn erg druk, nerveus, opgewonden. In Hitler-Duitsland was fotograferen ten strengste verboden. De Tommies in de jeep lachen voluit. Ze vinden het prachtig. Hierna keren ze om en verdwijnen weer in de richting Holterweg/Laren van waaruit ze kwamen.
Ongeveer twee uur later komen kleine voertuigen op rupsbanden Markelo binnenrijden. Deze kleine tanks rijden rond in de straten; de mensen lopen er juichend achteraan. Met moeder loop ik ook achter zo’n voertuig. Ik kijk naar haar op en zie dat ze huilt, nu van blijdschap. We zijn echt vrij!”
G. Gerrits-van den Berg over de bevrijding: Op 8 april 1945 kwam voor ons de bevrijding. Sindsdien roept dat woord bij mij een beeld op van blijheid, dankbaarheid en nooit meer bang hoeven zijn. Ik was negen jaar en mijn zusje was drie. Wij woonden dicht bij de school waar de Canadezen hun tenten voor een tijdje opsloegen op het speelveld. Die achtste april was de hele buurt bij de school samengestroomd. Een jonge Canadese soldaat nam mijn zusje op de arm, drukte haar tegen zich aan en zei: “Ik heb thuis een dochtertje, een klein meisje net als jij.” We waren zo ontroerd door dat gebaar dat dat beeld me altijd is bijgebleven.
Voor de Duitsers was ik altijd heel bang geweest. Als ze langs marcheerden, hun strijdliederen zingend, gooide ik mijn fietsje aan de kant en rende het bos in of ik dook in een sloot. Mijn fietsje hebben ze me later ook afgepakt en meegenomen. Bij mijn oma thuis op de boerderij waren veel Duitse soldaten in het achterhuis ingekwartierd. Ik kende veel spotliedjes die indertijd stiekem werden gezongen. Zonder nadenken liep ik die liedjes dan wel eens te zingen. Mijn oma was doodsbang dat de Duitsers zouden begrijpen wat ik zong. Ik begreep ze zelf niet eens. Voor de Duitsers was ik bang, maar naar de Canadese soldaten ging ik graag. Die bivakkeerden bij de school in Elsen. Die hadden ook altijd wat lekkers voor ons, zoals witbrood. Ik weet nog dat ik een keer een paar sneetjes meekreeg. Daar wilde ik ze thuis mee verrassen. Het was heel warm die dag. Ik treuzelde onderweg en knabbelde telkens een stukje van de sneetjes af. Toen ik er eindelijk mee thuis kwam, waren ze helemaal hard en droog geworden van de zon. Mijn moeder mopperde, want witbrood was een pure luxe.
Als wij op school les hadden, wisten we zonder de bel gehoord hebben, dat het middag was. Dan hoorden we de Canadese kok roepen: ‘Dinnertime, let ’s go’.”
Voor Hanna Bomans-Udink was de zomer na de bevrijding een geweldige zomer: “Op de ochtend van 3 april trekken Duitse soldaten plotseling door ons gebied en gooien ze handgranaten en een reeks kogels in de tuinen. De mannen zijn meer dan een beetje aangeschoten en proberen zo snel mogelijk weg te komen. Dan is er een onheilspellende stilte. Komen de Duitsers terug of zijn we eindelijk bevrijd? Niemand durft zich de straat op te wagen en toen meldde ineens onze achterbuurman zich met de boodschap: “de vlag hangt uit bij fabriek Hazemeijer.” Toen was net een deel van Hengelo (ongeveer twintig kilometer van Markelo) bevrijd. De een na de ander komt zijn huis uit en aan de overkant van de straat zien we ineens de ‘Kwitser’ dames uit Goor voor het huis staan, samen met de familie bij wie ze de hele oorlog waren ondergedoken.
Ondertussen staat iedereen op straat en ineens zien we een Engelse tank over de Oelerweg rijden. Nu wisten we het zeker: onze bevrijders! Het was een groep Engelse soldaten die die avond hun bivak zouden maken in een weiland naast de Betlehemkerk. Ze hadden een doedelzakband bij zich.
Die avond kwam een soldaat vragen of iemand een rood kruis op een witte vlag kon maken. Toen naaide mijn moeder bij kaarslicht de Rode Kruisvlag op een trapnaaimachine. In ruil daarvoor kregen we chocolaatjes en blikken cornedbeef. Hoe lekker! We leefden plotseling in een andere wereld. Geen bombardementen meer en we konden gewoon op straat spelen.
Na de Engelse soldaten (of misschien wel tegelijkertijd) kwamen de Canadese bevrijders. Ze moesten in onze omgeving worden ingekwartierd. Het duurde maar een paar weken en daarom besloten mijn ouders om vier Canadezen te huisvesten. De jongens waren tussen de twintig en dertig jaar oud. Een van hen had een ernstig ongeval gehad in België op het Albertkanaal en was nog steeds erg nerveus. Bij een onverwacht gebaar van ons sprong hij overeind. Kinderen dat we waren genoten er eerst van, maar toen we wisten van het ongeluk mochten we hem niet meer plagen. Hij was een hele lieve jongen en hij was altijd opgetogen als hij bij ons kon eten. Ook vierde hij bij ons zijn 21e verjaardag.
Een nacht zal ik nooit vergeten. Vroeger waren er veel feesten en de jongens kwamen graag op bezoek. Dit gebeurde ook op deze specifieke avond en zoals gewoonlijk werd er veel gedronken. Om middernacht werd hij stomdronken thuisgebracht. Mijn vader heeft hem naar boven gesleept en in bed gelegd. De volgende dag kon hij het appèl niet bijwonen, de drank was nog niet uit zijn lichaam. Maar ’s middags ging hij wel naar zijn maatjes… maar… hij viel weer in slaap op het voetbalveld waar ze oefenden. Zijn vrienden hadden een paard boven hem gezet. Toen hij eindelijk wakker werd, kwam hij oog in oog met het dier te staan. We hebben hem er vaak mee geplaagd. Hij is nooit meer naar een feest geweest.
Bovendien vond hij het veel prettiger om bij ons thuis te blijven. Van tijd tot tijd vroeg hij wie hem naar huis had gebracht op die avond van het feest, toen hij dronken was. Mijn vader zei toen altijd: “het was je kapitein”, maar dat wilde hij niet geloven. Een van de andere jongens verloor tijdens de gevechten een deel van zijn wijsvinger. Mijn moeder naaide een omslagje voor het stompje, omdat hij klaagde over een koude vinger.
Eén van hen bewaarde een kleine koffer onder zijn bed die vol zat met snoep. Maar hij was zo gierig… hij kon geen stuk chocola missen. Na een verblijf van twee of drie weken waren drie van de jongens elders geplaatst of gingen ze terug naar Canada. Toen ze weggingen, kwam er twee anderen voor hen in de plaats en die bleven tot eind september. Daarna gingen ze naar Amersfoort en daarna naar Londen. Hij heeft ons ook enkele brieven en geschenken uit Canada gestuurd, maar omdat we geen Engelse brief konden schrijven en de brieven telkens moesten laten vertalen, verviel de correspondentie. Wat jammer eigenlijk, ik had er graag een paar terug willen zien, want we hebben een geweldige zomer van 1945 gehad met onze jongens, onze bevrijders!”
Riek Beld met een indrukwekkend relaas: “Aan de overkant van de Schipbeek werd gekeken door familie, vrienden, buren. Roken de schoorstenen nog aan de bezette kant? Zij waren immers bevrijd. De tanks stonden al dagen te wachten om Markelo te bevrijden, maar wij wisten van niets. In de Schipbeekwallen zaten nog steeds de Duitsers ingegraven. Maar die wondere morgen zagen we plotseling Duitse soldaten de terugtocht ondernemen. Ik vergeet ze niet meer, hun hoofd gebogen, niet eens vluchtend, waarnaar toe? Wanhoop op hun gezichten: worden wij gedood? Vinden wij nog iets terug van wat ons dierbaar is? En aan de beek werd de witte vlag voorzichtig heen en weer bewogen. De weg was vrij voor de bevrijders. Alle huizen liepen leeg, samen naar het dorp, ook de tientallen vluchtelingen. Uitzinnig van vreugde werden de tanks binnen gehaald, iedereen droeg oranje.
Toen ik dit alles zag, voelde ik niet de vreugde waar ik van gedroomd had. Ik zocht alles af. Waar was mijn vriend, die zijn leven gewaagd had bij de ondergrondse? Zijn broer was een week geleden doodgeschoten door de Duitsers toen ie, samen met z’n verzetsvrienden, munitie wilde verbergen onder de houtmijt. Hij werd in z’n buik geraakt en moest doodbloeden onder het oog van moeder, familie en vrienden. De Duitsers verboden ’t om hulp in te roepen. Z’n verzetsvrienden brachten hem op een trekkar naar z’n laatste rustplaats. Geen bloemen, geen preek, geen moeder, familie vrienden of buren bij z’n graf.
Dit alles spookt door m’n hoofd, terwijl ik op zoek ben naar z’n broer, mijn vriend. Plotseling zie ik hem zitten, op de stoep van de melkfabriek; z’n Canadese baret, z’n stengun tussen de knieën, een treurig hoopje mens. Tranen stromen, woorden zijn eigenlijk niet op z’n plaats. Hij kijkt me met z’n bruine ogen aan en roept: “ik kan ’t niet, ik kan geen feest vieren”. Voorzichtig pak ik z’n stengun, sla de armen om hem heen en fluister: “laat één ding ons een troost zijn: nooit, nooit meer oorlog.”
G.H. Brinks met zijn herinneringen aan april 1945: Het was vlakbij de boerderij ‘Erve Jan van Bathmen’ in Holten, bij de Schipbeek. Ik was veertien jaar oud toen we werden bevrijd. Het was 6 april 1945. Een buurman kwam even langs om de situatie en de kwaliteit van de onderkomens te bespreken. Plots schoten lichte machinegeweren vanuit “De Wippert”. Dus we moesten ons achter de muur verschuilen. ’s Avonds stapte een groep Duitsers de bijkeuken binnen met gescheurde kleding en hun uitrusting. Ze vroegen of ze wat noodzakelijke gereedschappen konden krijgen om ze te repareren. Nou, dat konden ze. Deze soldaten hadden niet dezelfde mening. Sommigen van hen maakten duidelijk dat ze de oorlog niet meer leuk vonden. De commandant legde echter uit dat het huis zou worden vernietigd als de Tommies kwamen.
Dus gingen we naar de kelder van het huis, die onze schuilplaats was. Met ‘we’ bedoel ik mijn grootmoeder, mijn vader en moeder, mijn oude broer met zijn hoogzwangere vrouw en hun twee kinderen (vier en twee jaar oud), mijn oudere zus, mijn jongste broer en ikzelf (tien personen). Er was een verschrikkelijke schietpartij met zowel lichte als zware kanonnen. We wisten niet waar het vandaan kwam. Het buitenste raam van de kelder barstte open en vanuit de zandzakken die eerder opgestapeld waren, kwam een penetrante geur. Later kwamen we erachter dat het geweerrook was.
Maar stel je voor: het voortdurende exploderen van zware granaten en het ratelen van machinegeweren en dan ineens een bijna doodse stilte. De twee tegenover elkaar liggende klokken aan de muur sloegen (ik denk dat het drie uur ’s ochtends was); dus het was duidelijk dat de muur er nog was. Na een korte stilte werd tegen de voordeur, die zich recht tegenover de kelderdeur bevond, getrapt. Als het nog intact is, hoeft het niet te worden vernietigd, moeten ze hebben gedacht. Mijn vader, die naast mijn zus op de trap zat, stond op en riep zoiets als: “Loop rond, de zijdeur staat open”.
Het werd duidelijk niet begrepen of het was te gevaarlijk, want op dat moment werd er op het slot van de voordeur geschoten en dat gold ook voor de ingang van de kelder. Na luid roepen, schreeuwen, zou je kunnen zeggen: mijn vader (hij had wat brandwonden aan zijn handen door de schietpartij) verliet de kelder om de ‘gasten’ de weg te wijzen, denkend dat het weer Duitsers waren. De voordeur kon niet meer worden geopend. En toen verschenen soldaten, vreemd gekleed met dreigende wapens en een vreemde taal sprekend, plotseling bij de keldertrap. Ze zagen de kleine kinderen en spoorden de anderen aan tot stilte. We begrepen dat het de Bevrijders waren en dat we een tijdje in de kelder moesten blijven, want er waren nog steeds vijanden naast en achter het huis.
Later die ochtend mochten we uit de kelder komen. De Canadezen (Saskatchewans en Camerons) wilden gekookte eieren. Toen ze ons eindelijk aan het verstand hadden gebracht wat ze wilden, hadden de kippen al nieuwe eieren gelegd. Ze moesten ons ook leren thee te zetten. Omdat mijn moeder veel te zuinig was met de (overvloed aan) thee. Het was als afwaswater.
Er waren ook enkele gewonde Duitse soldaten bij ons in de stal. Die moesten worden vervoerd, evenals mijn schoonzus die in korte termijn moest bevallen. Ook deze zaken werden geregeld. Met jeeps gingen ze door al die schelpgaten. Bij Lochem werd nog veel geschoten met zware machinegeweren, zo kwamen we later te weten. De gebouwen waren van alle kanten getroffen door granaten en kogels. Maar gelukkig stonden alle gebouwen er nog. Ons paard, onze hond genaamd Pollo (die weg was geweest) en de haan waren gewond. Sommige kippen waren dood. We hadden het geluk dat geen van de koeien, die in de stal stonden, was geraakt.
Een van ons vroeg, in zijn beste Engels, of een van de soldaten de haan uit zijn ellende kon verlossen door erop te schieten. Nou, dit was een probleem; de haan was tenslotte niet de vijand.
In onze buurt kwamen zowel bevrijders als bezetters om het leven. Op de laatste momenten voor de bevrijding werd een vluchteling uit Het Gooi die bij onze buren logeerde, voor de bevrijding doodgeschoten door een Duitse soldaat.
We zijn en zullen onze bevrijders altijd erg dankbaar zijn. We hadden gehoopt dat er vrede zou komen maar helaas zijn er de wapens nog niet neergelegd. De mensheid heeft niets geleerd. Macht, lust, trots, laster, jaloezie, religie, religieuze manie, racisme enz. is nog steeds oppermachtig. De vernietigingswapens worden steeds effectiever. Wie dwingt ons?
Veel dank aan Saskatshawans, Camarons en anderen.